A computer-based customer tracking system uses a passive biometric identification for identifying customers. Neither the customer, nor any establishment personnel, are required to enter any informational data with respect to the customer; identification is done completely biometrically. Biometric identification information is sent to a central computer processor, which searches files in a library for matching biometric data. If no match is found, the processor opens a new file in the library, assigning a code or identification number to the file. Information with respect to the customer's biometric data, along with any transactional information, are stored in the file. If prior activity information stored in the file exceeds a predetermined level, information with respect to the customer's prior activity is retrieved from the file and sent to a terminal, preferably at the location of the transaction. Any new information from the transaction is then sent to the processor and stored for future access. The processor scans the files periodically, and deletes files for which the activity level in the file is below a certain predetermined level over a preselected time period. Deletion of inactive files precludes the processor memory from being overloaded with information which is not useful to the establishment, and also reduces the amount of time necessary for the processor to search library files for biometric matches.

Een gecomputeriseerd klanten volgend systeem gebruikt een passieve biometrische identificatie voor het identificeren van klanten. Noch moet de klant, noch om het even welk ondernemingspersoneel, om het even welke informatiegegevens met betrekking tot de klant ingaan; de identificatie wordt volledig biometrisch gedaan. De biometrische identificatieinformatie wordt verzonden naar een centrale computerbewerker, die dossiers in een bibliotheek voor de aanpassing van biometrische gegevens zoekt. Als geen gelijke wordt gevonden, opent de bewerker een nieuw dossier in de bibliotheek, toewijzend een code of een identificatienummer aan het dossier. De informatie met betrekking tot de biometrische gegevens van de klant, samen met om het even welke transactieinformatie, wordt opgeslagen in het dossier. Als de vroegere activiteiteninformatie die in het dossier wordt opgeslagen een vooraf bepaald niveau overschrijdt, wordt de informatie met betrekking tot de vroegere activiteit van de klant teruggewonnen van het dossier en verzonden naar een terminal, bij voorkeur bij de plaats van de transactie. Om het even welke nieuwe informatie van de transactie wordt dan verzonden naar de bewerker en voor toekomstige toegang opgeslagen. De bewerker tast de dossiers af periodiek, en schrapt dossiers waarvoor het activiteitenniveau in het dossier onder een bepaald vooraf bepaald niveau over een voorgeselecteerde tijdspanne is. De schrapping van inactieve dossiers sluit het bewerkergeheugen van wordt overbelast met informatie uit die niet nuttig aan de onderneming is, en vermindert ook de hoeveelheid tijd noodzakelijk voor de bewerker om bibliotheekdossiers naar biometrische gelijken te zoeken.